'Tenzij ik alle vormen aanneem'
Bespreking van 'Mira' van Caroline Lamarche

‘Ik ben een vrouw die altijd verder gaat’ is het motto van Mira van Caroline Lamarche, dat al in 2013 in het Frans verscheen en nu vertaald is door Katelijne De Vuyst. De uitspraak is meerduidig. Je kunt altijd maar doorgaan, wat er ook gebeurt. Je kunt echter ook op een andere manier ‘verder’ gaan, bijvoorbeeld een stapje verder over de grens, verder dan andere vrouwen, of verder dan jezelf had verwacht, enz. In alle opzichten past deze uitspraak bij het hoofdpersonage Mira, dat in deze driedelige sprookjesvertelling in drie totaal verschillende omgevingen opduikt. Iets vergelijkbaars geldt wellicht ook voor Lamarche zelf, die door haar veelzijdigheid haar grenzen verkent.
Mijn eerste kennismaking met het werk van de Franstalig-Belgische Lamarche was Nacht op klaarlichte dag, ook uitgegeven door Uitgeverij Vleugels. Daarin komt de hoofdpersoon via een contactadvertentie in aanraking met een man die gewelddadige seks met haar heeft, die in alle gruwelijkheid wordt beschreven. De man duwt allerlei voorwerpen bij haar naar binnen en laat haar vreselijke pijnen lijden. Toch spreekt ze opnieuw met hem af. Het werk is op zijn minst schokkend en vervreemdend te noemen. Haar latere werken, zoals Het einde van de bijen en Kostbaar ogenblik, ik zie je, zijn veel lieflijker en meer empathisch van toon, waardoor je je bijna niet kunt voorstellen dat ze door dezelfde auteur zijn geschreven. Mira is in 2013 geschreven, precies tussen die andere werken in. Het is een grimmig driedelig sprookje te noemen, waarin ook weer volop gruwelijkheden te vinden zijn.
In het eerste deel werkt Mira bij de Barbierster, die met een scherp mes de ogen van haar mannelijke klanten eruit wipt, die vervolgens over de grond rollen. Mira verzamelt ze en brengt ze als offer naar Grote Ob, die zich schuilhoudt in een sobere toren en vanuit een reusachtige telescoop het luchtruim in de gaten houdt en gegevens over de oorlog doorstuurt. Mira levert de ogen in een doos af bij de toren, terwijl ze plaatsneemt op een nogal bizarre kruk:
‘Uit het midden van het krukje rijst een gladde houten roede op, die trillend in mij binnendringt. Op het eind, overweldigd door een weldadig gevoel, schreeuw ik het steevast uit. Op dat moment wordt de doos opgeslokt door het gat en valt het luik weer neer. Ik barst in snikken uit. Mijn tranen wellen op en verdampen op raadselachtige wijze, alsof ze door een onzichtbare mond worden opgezogen.’
Het is lastig je in Mira te verplaatsen, juist vanwege deze vervreemdende situaties. Toch komen er hartverscheurende passages voor waar het gaat over haar innige band met haar broer, die in de oorlog is gesneuveld. Dragonder, die verandering in het dorp teweegbrengt, is schuldig aan zijn dood. Mira zint op wraak.
In het tweede deel bevindt Mira zich op een eiland en verdeelt ze haar liefde tussen een fietsverhuurder met de vreemde naam Lijder en de bakker. Je zou bijna denken dat je in een totaal ander verhaal bent beland, maar dan lees je dat Mira aan de Barbierster moet denken:
‘De dag is dodelijk mooi. Doodgaan zou je moeten doen – als ‘doen’ het passende woord is wanneer een lichaam zich ‘ontdoet’ van zijn vlees – in het vredige licht. Beminnen, bemind worden, alleen zijn: alle soorten geluk tegelijk en het lichaam gedragen door de golven. Hoe gaat het tegenwoordig met de Barbierster? Welke liefdes, welke activiteiten, welke dromen koestert ze? Denkt ze aan mij zoals ik aan haar denk?’
Daarnaast komt de dode broer zo nu en dan terug. In het derde deel ‘De aanstaande’ houdt Mira zich op bij een klein skistation, waar ze inwoont bij een gezin. De jongen die alle klussen doet, wordt ‘de Aanstaande’ genoemd van de dochter des huizes. In dit verhaal lijkt Mira zelfs niet begrensd door haar eigen persoonlijkheid en ook hier is de erotiek alomtegenwoordig:
‘Trouwens, in vergelijking met de dochter des huizes, die glas en rond is en altijd gebruind, ben ik bleek, bijna vormeloos. Tenzij ik alle vormen aanneem. Ik neem de vorm aan van de hond wanneer ik ’s nachts, als iedereen slaapt, voor het vuur tegen hem aan ga liggen. Ik zou zelfs de vorm van de Aanstaande kunnen aannemen als ik me languit naast hem zou uitstrekken. Ik heb trouwens een gaatje ter hoogte van het ding dat soms zijn broek opspant. Ik kijk stiekem naar dat discrete, puilende ding, ik betrap hem als het fenomeen zich voordoet. Wanneer? Blijkbaar telkens als hij de dochter des huizes bekijkt. Maar ik, Mira, ben in dat geval nooit veraf.’
Duidelijk mag zijn dat niet alleen Mira, maar ook Lamarche in velerlei opzicht ‘verder’ gaat. Het sprookje rekt zich in alle richtingen uit, Mira verandert steeds van gedaante, waardoor ze voor de lezer iets ongrijpbaars houdt. Ze neemt je steeds verder mee, vervreemdende werelden in. Net als traditionele sprookjes doet Mira volop een beroep op je onderbewustzijn, waarin je diepste angsten en verlangens borrelen, waardoor je ook zelf uitgenodigd wordt steeds een stapje ‘verder’ te gaan.
Dietske Geerlings
Caroline Lamarche – Mira. Vertaald door Katelijne De Vuyst. Uitgeverij Vleugels, Bleiswijk. 120 blz. €29,25.