‘soms opent een litteken zich als een mond’
Bespreking van 'Van alles de laatste' van Elise Vos en Eddy Verloes

Van alle reizen die een mens zou kunnen maken, blijft mij toch die naar het schimmige rijk van verbeelding, angst en verlangens het meest intrigeren. Je hoeft daarvoor geen voertuig te betreden, maar alleen een boek in de hand te nemen. Het omslag van Van alles de laatste, een wonderschone samenwerking tussen fotograaf Eddy Verloes en dichter Elise Vos, brengt je al op dat punt waar het wankelen begint: het reiken, hechten, loslaten en missen. Daarop kan alleen nog maar een sprong in de diepte volgen.
Langs ‘Koude kamers’, ‘Stijve horens’, ‘Flarden en fabels’ beland je via ‘In een rijtjeshuis’ uiteindelijk in ‘Stad onder aarde’. De foto’s van Verloes zijn op zichzelf al poëzie. Het is een raadsel hoe de fotograaf open plekken kan fotograferen waarin de kijker zich onophoudelijk kan verliezen. Je ziet suggesties, zoals de schaduw van een gebogen man die kijkt naar een lichte streep. Kijkt hij uit het raam naar het licht in de duisternis? Staat hij voor een spiegel? Welke ruimte betreedt hij? Is hij alleen? De kijker kan een wereld bouwen en weer afbreken rondom deze gestalte. Op andere foto’s zie je alleen een fijne structuur: een web van draden of breuklijnen. Daar kun je zelfs het materiaal op verschillende manieren invullen: aardewerk met een gebroken glazuur, dauwdruppels in een spinnenweb, gebroken glas, ijs, een fragiel weefsel. De foto’s zijn zwartwit, of sepia, met lichtoranje of lichtturquoise gloed. Je kunt je aandacht verleggen naar details in het duister, of juist naar het licht.
De kracht van de samenwerking ligt in de magie die verder reikt dan een een-op-een-vertaling van woord naar beeld en andersom. Nergens heb je als kijker of lezer het idee dat de dichter een foto beschrijft of dat een foto het gedicht verbeeldt. Ze schampen elkaar, schuren, of vullen elkaar aan. Het geheel is altijd meer dan de som van de delen. Vos dompelt de lezer onder in verlies dat zo nauw verbonden is met het lichaam, dat het tastbaar wordt. Dat verlies is duizendvoud. Het zijn de sprookjes waarin onze kindertijd verankerd ligt, dat verboden rijk waarnaar een mens nooit meer kan terugkeren, maar dat tegelijkertijd nog in diep in ons verscholen ligt. Het zijn de levens van dierbaren die we hebben verloren, of die er nooit zijn geweest, die onder de huid kruipen en ons niet loslaten. Het is de ander, die ver van ons vandaan, gemarteld wordt en gedood, die toch met onze ziel verbonden is:
Tegeltjeswijsheid
Adam werd 930, Seth 912
ze nadert hun tijden
met een man in een urn
vrienden achter vensters
samen met het pigment in haar haren
zijn alle straten kleur verloren
gezichten lachen alleen
nog in stedelijk grijs
het einde der tijden schijnt
niet in haar scheurkalender opgenomen
aan de hand van steeds jongere mensen
tast ze voor- en achteruit
ze gelooft dat wijsheid met de jaren komt
dat haar dagen daarom lengen
en ze ooit zal doorgronden wat een god
haar wilde leren met het schikken
van kleine lichamen in witte kisten
Terwijl je bladert, veranderen druppels in tranen, omdat objectieve waarneming niet bestaat en wat je ziet, een verbinding aangaat met wie je bent, wat je voelt en denkt. Zowel Vos als Verloes trekken sporen door de eeuwen én door het moment, omdat de beelden en gedichten tijdloos zijn. Van het algemene raken zij aan het bijzondere en het bijzondere overstijgt zichzelf, wordt universeel.
Schrijnend is ‘Meisje van papier’ waarin de ik een meisje uit papier knipt en een vriendin bij elkaar schrijft, maar ‘dat ik haar niet zou schetsen in vlees’. Als je een meisje uit papier knipt, dan schep je niet alleen een verlangen in de vorm van een papieren meisje, je laat tegelijkertijd een gat achter in datzelfde papier. In het papieren meisje blijf je daarom het missen voelen, hoezeer je je ook aan haar hecht. Verderop in het gedicht giet de ik als volwassen vrouw alle zaad weg:
verbleekte inkt ruimt plaats voor sparen, ik knip
beide eileiders door, veeg paars-gele snippers op
soms opent het litteken zich als een mond
druppelt een droom in flarden en fabels
worden terug zichtbaar als adem
in een koude kinderkamer
In deze woorden kun je zoveel lezen. Je voelt het verlies van een kind dat nooit geboren werd, het verlangen naar schepping, het verlangen naar de ander, zonder deze ooit te bereiken.
Je kunt op een foto langs stevige pilaren fietsen en denken dat je de weg weet, terwijl boven jou de schaduw van een grote vogel vliegt. Weet je je beschermd door zijn vleugels of kom je nooit van zijn dreiging af? In het beeld zijn de twee onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het licht valt door een raam op tafels met opengeslagen boeken en misschien spiegelt dat beeld wel de wereld van de lezer en kijker die steeds opnieuw een ruimte betreedt en verdwaalt in mogelijkheden tot hij schatten vindt in zichzelf, die daar altijd al verborgen lagen. Bomen spiegelen in water, een pad slingert langs water en een hek, terwijl een meisjesmoordenaar de haren losmaakt van het meisje: ‘trek je mij uit elkaar onder het gezang van medestanders / voor het ijs op mijn borst breekt’.
Noch de beelden, noch de teksten uit Van alles de laatste zijn louter lieflijk. Zij schuren, steken, treffen en je bent het zelf die zich daaraan vrijwillig overlevert, omdat je hoopt op troost, omdat je blijft verlangen en dat verlangen ook steeds weerspiegeld ziet, in de vleugels, in het licht, in de schaduw tussen de gordijnen, in het weefsel dat loslaat als je het einde nadert. Er is maar één manier om te ontsnappen aan de gedachte dat je net van alles de laatste hebt gezien en gelezen, en dat is: opnieuw beginnen met lezen, kijken, bladeren.
Dietske Geerlings
Elise Vos en Eddy Verloes – Van alles de laatste. Uitgeverij P, Leuven. 80 blz. €24,95.