Een berg beklimmen
Bespreking van 'De toverberg' van Thomas Mann

En dan besluit de boekenclub van school 150 jaar nadat Thomas Mann geboren werd, een berg te beklimmen: De toverberg. Dat is voor de meesten nogal een klim, zo tussen de lessen door. Sommigen zien af van de stevige tocht, anderen houden hun blik strak op die top van over de 900 bladzijden, stappen stevig door, en dan zijn er nog die in kleine etappes gaan, steeds achteromkijkend, naar wat geweest is, en alvast stiekem vooruit bladerend naar wat nog gaat komen. Ergens daartussenin las ik afwisselend in het Duits en in vertaling, steeds even treuzelend om wat schatten te verzamelen.
Hans Castorp bezoekt zijn neef Joachim, die in een sanatorium in de bergen kuurt. Hij komt aan met de trein en wandelt met Joachim het laatste stuk naar boven. Daar belandt hij in een leven dat totaal afgesneden is van dat daarbeneden. Er heersen eigen wetten en regels, maar bovenal heerst er een andere tijdsbeleving. Castorp is van plan drie weken te blijven, maar dat wordt steeds wat langer. De artsen Behrens en Krokowski ontdekken een lichte longaandoening bij hem. Zo wordt ook Castorp een patiënt, die zich iedere dag meerdere keren temperatuurt en ligkuren volgt in een kamelendeken op het balkon. Hij maakt kennis met de Italiaanse vooruitgangsideoloog Settembrini en diens duistere reactionaire tegenstander Naphta. Het meest is hij echter onder de indruk van de betoverende madame Chauchat.
Het lezen van de roman is daadwerkelijk te vergelijken met het beklimmen van een berg. Het begin voelt als een avontuur: wat gaat Hans Castorp allemaal beleven daarboven? Je maakt kennis met de bijzondere gasten, die tijdens de maaltijden allemaal hun eigenaardigheden blijken te hebben. Je maakt talloze maaltijden mee, waarin situaties zich herhalen en toch steeds weer een beetje anders zijn. Net als tijdens het lopen gebeurt er iets merkwaardigs met de tijd. Je leest moeiteloos een aantal bladzijden waarin veel gebeurt. Dan zet ineens de vertraging in. Je leest nog steeds heel veel bladzijden, maar je lijkt niet verder te komen, omdat je ronddoolt in een diep dal van gedachten, dromen, bespiegelingen, angsten. Het voelt alsof je kopje onder gaat. Er zijn ook paden bijna onbegaanbaar, zoals de eindeloze betogen van Settembrini en Naphta die de westerse cultuur en de geschiedenis van het Duitse denken op ironische wijze weerspiegelen. Zo is er ook een eindeloze passage waarin Hans zich verdiept in de medische wetenschap en het is alsof je zelf in een complex studieboek bent beland, waarin je alleen maar kunt raden naar de betekenis.
Mann speelt meesterlijk met de tijd door te versnellen en te vertragen. Dat spel lijkt sterk op dat van Marcel Proust in zijn Op zoek naar de verloren tijd, al is die cyclus van zeven delen nog wel wat indrukwekkender dan deze ene, stevige roman. Mann laat personages filosoferen over de tijd, maar er is zo nu en dan een auctoriale verteller die dat doet, waardoor je van een grotere afstand naar Hans Castorp kijkt, terwijl je de meeste stukken intensief met hem meeleeft. ‘Als één dag als alle is, dan zijn alle ook als die ene,’ schrijft Mann, en dat zorgt ervoor dat de patiënten hun grip op de tijd verliezen. Bepaalde (feest)dagen volgen een bijzonder ritueel en daardoor lijken die met elkaar te versmelten tot één, gelaagde, bijzondere dag. Omdat ook de gewone dagen een bepaalde routine volgen, glijden ze in elkaar over, zonder dat je er erg in hebt. De eerste drie weken zijn zo om en Hans Castorp voelt een opluchting als Behrens en Krokowski een lichte longaandoening bij hem ontdekken. Hij wil niet meer terug naar huis. Joachim daarentegen wil niets liever dan als militair terug naar zijn regiment. Zijn aandoening is echter een stuk problematischer.
De roman trekt je mee de diepte in door indringende passages. Zo weet Mann het stervensproces van sommige patiënten zo naargeestig te beschrijven, dat je flink geconfronteerd wordt met gedachten over leven en dood. Af en toe nadert het de zwart-romantische horror van de negentiende eeuw. Zo staan er op de gang naast de deuren van sommige patiënten geheimzinnige buikvormige vazen met korte halzen. Later komt Hans erachter dat dat de zuurstof is voor de ‘moribundi’ (stervenden). Een ontroerend moment is als Hans voor het eerst een onderzoek ondergaat. Hij gaat mee met Joachim en mag dan de röntgenfoto zien die van Joachims borstkas is gemaakt. Diep onder de indruk is hij als hij ‘Joachims ehrliebendes Herz’ ziet. Ik citeer in het Duits, omdat de taal hier zo onwaarschijnlijk mooi is:
‘Er studierte die Flecke und Linien, das schwarze Gekräusel im inneren Brustraum, während auch sein Mitspäher nicht müde wurde, Joachims Grabegestalt und Totenbein zu betrachten, dies kahle Gerüst und spindeldürre Memento.’
Als hij daarna zijn eigen hand op de foto ziet, heeft hij het gevoel dat hij zijn eigen graf in kijkt. Hij beseft voor het eerst dat hij sterfelijk is. Hoe de arts en de twee jongemannen daar samen in het donker de foto’s gadeslaan en dit ervaren als een memento mori, is treffend, omdat je beseft dat de techniek van de röntgenfotografie nog maar net was uitgevonden. Er hangt een magie omheen en raakt aan iets wat we zelf in ziekenhuizen misschien het liefst onderdrukken.
Tussen weerbarstige bespiegelingen en dialogen door, tref je zo nu en dan wonderschone passages, waarvan zeker ook de sneeuwstorm genoemd moet worden. Hans belandt, als hij voor het eerst gaat skiën, in een overweldigende sneeuwstorm, die voor de lezer minstens zo overweldigend is, omdat je ook nog eens de diepte van de symboliek ervaart: het verlies van zicht, het isolement, de dwarrelende sneeuwvlokken, de willekeur, het gevaar, en zo kun je nog wel even doorgaan.
De diepe band tussen Hans en Joachim wordt prachtig beschreven, in dialogen, maar ook in uitgebreide beschrijvingen van hoe zij met elkaar omgaan. Omdat de twee zo verschillend zijn, ervaar je ook de kloof tussen beiden als levensecht. Hoe het leven vol verrassingen zit, blijkt ook als Joachim tegen het advies van de artsen in toch terugkeert naar zijn regiment, omdat hij niet langer wil uitstellen. Wie had kunnen denken dat Hans Castorp langer zou blijven dan hij? Ook de complexe relatie tussen Hans en mevrouw Chauchat intrigeert, omdat zij zomaar voor een aantal maanden verdwijnt en er in die tijd geen sociale media waren om elkaar toch nog te blijven volgen. Het verschijnsel wachten en je tijd uitzitten, had in die tijd een heel andere betekenis. Wie denkt dat hij met de Nederlandse vertaling zijn moderne vreemde talen even kan omzeilen, heeft het mis, want rond carnaval spreken Hans en mevrouw Chauchat hele dialogen in het Frans.
Het beklimmen van een berg is een totaalervaring. De toverberg is nogal een flinke uitdaging en waarom zou je je gaan verslikken in zo’n meer dan 900 bladzijden dik boek? Van de spanning in de gebeurtenissen moet je het niet echt hebben, want daarvoor zitten er te veel en te lange vertragende passages in. Maar toch, als je met een skilift omhooggaat en een verkorte versie zou lezen, dan zou je het uitzicht en het bizarre einde absoluut anders ervaren dan als je eerst al die 900 bladzijden hebt beklommen. En dat komt doordat je in de tussentijd toch een beetje een ander mens bent geworden.
Dietske Geerlings
Thomas Mann – De toverberg. De Arbeiderspers, Amsterdam. 928 blz. €22,99.