Blogopmaak

Over een gat waarin je kunt verdwijnen en een verteller die de benen neemt


Bespreking van 'Onze allerliefste schrijvende oude dame' van Anne Serre


Al op de eerste bladzijde confronteert Anne Serre in haar Onze allerliefste schrijvende oude dame de lezer met een vervreemdend element. Een ‘ik’ observeert de verteller, die op zijn beurt uit een smalle opening in de zolder naar buiten kijkt. De rollen lijken omgekeerd, want degene die zich op een eerste bladzijde als ‘ik’ presenteert, is immers zelf de verteller. Op dat moment heb je als lezer nog niet het geringste vermoeden van wat je daarna nog allemaal te wachten staat. Serres boek is een waar avontuur, waarbij de lezer op het puntje van zijn stoel van de ene verbazing in de andere rolt.

 

Na enkele bladzijden blijkt dat je zojuist een stukje hebt gelezen van een manuscript, maar dat er stukken ontbreken. De interviewer, cameraman en assistente proberen het manuscript te reconstrueren en hopen daarom dat de ‘allerliefste schrijvende oude dame’ nog een poosje blijft leven, zodat ze de hiaten kan opvullen. Ondertussen ben je met twee nieuwe vertellers geconfronteerd, namelijk de interviewer, maar ook de oude dame. Daar blijft het niet bij. Op de achtergrond speelt nog steeds de verteller, die op de eerste bladzijde uit de smalle opening keek, die voor het gemak van de vertelster maar even ‘Hans’ genoemd wordt. Wie is die Hans? Je krijgt weinig informatie over hem, maar hij komt steeds terug. De vertelster legt uit dat Hans al aanwezig was toen ze nog jong was:

 

‘Je moet ook kijken naar dit kiekje waarop je bijna de lichtspleet op de zolder kunt zien, aan de voet waarvan een kudde bokken met generfde hoorns graast. Maar kijk vooral goed naar dit plaatje: dat van een weg vol goud, mos, licheen op de bermen en aangestampte aarde. Via die weg heeft Hans de benen genomen, maar sinds ik hem op de hielen zit, stel ik vast dat hij regelmatig halt houdt en het hoofd omdraait om te zien of ik hem nog volg. Ik heb altijd van dit soort jacht gehouden: rennen of langzaam, maar op een uiterst oplettende manier, achter iets aan lopen wat probeert te ontsnappen.’

 

Hans dook voor het eerst op toen ze nog zo klein was dat ze amper beschikte over een taal. Dat zet aan het denken: is Hans wellicht een bewustzijnstoestand waarin de vertelster zichzelf ineens vanaf een metapositie ziet, een vorm van overbewustzijn? De lezer vergaat het overigens niet anders: de verteller heeft de benen genomen en hoe je ook achter hem aanholt, hij ontsnapt steeds, omdat het verhaal wordt overgenomen door een volgende verteller.

 

Bijzonder aan het boek zijn de ‘echo’s’. De eerste vertelster beschrijft een landschap dat zeer sterk lijkt op het landschap dat de interviewer ziet als hij uit het raam kijkt in de ruimte waar hij zich met de cameraman, de assistente en de oude dame bevindt. Het is het landschap dat op het kiekje te zien was, het landschap waarin Hans de benen nam, maar ook het landschap dat verderop in het verhaal op een ansichtkaart staat. Ineens beseft de interviewer dat het verhaal misschien is stopgezet op het moment dat Hans de benen nam. Hij was immers de verteller. Hij kijkt uit het raam om te zien of hij Hans nog kan zien. Dan besluit hij Hans te achtervolgen, samen met de cameraman en Edith, de assistente. Op die manier komt er een herhaling in het verhaal en krijg je de ervaring van een trompe l’oeil: ‘Ik vond het bevredigend in het voetspoor van Hans te lopen: net als de vertelster had ik zo een precies, prettig doel.’ Even later geeft hij aan dat hij niet de eerste was, maar ook niet de laatste zal zijn die zich aan dit avontuur waagt.

 

Net op het moment dat je je begint af te vragen of je gek aan het worden bent, staat er doodleuk: ‘Zoals mevrouw onze zeer lieve oude schrijfster zegt, moet je heel wat ballen in de lucht houden als je een verhaal vertelt, zei ik tegen mijn twee kompanen.’ Je maakt onderdeel uit van een verhaalconstructie en – als je daarvan houdt – is het echt vermakelijk. Je blijft zoeken naar de essentie, of de ontknoping. Omdat je steeds een pas op de plaats moet maken als er weer een verteller ontsnapt, sta je ook stil bij existentiële vragen, die de verteller van dat moment ook opwerpt: over de ideale liefde, de ideale vriendschap en het zoeken naar zingeving.

 

Achter op het boek staat: ‘Midden in elk groot boek zat een put waarin je je moest gooien, niet om te sterven, maar om erin te verdwijnen en ergens anders boven te komen.’ En ergens in het verhaal staat de vertelster inderdaad voor een gat, waar ze een bruggetje overheen probeert te spijkeren. En dan vang je als lezer een glimp op van een essentie, die diep ontroert. Wie zich overgeeft aan deze taalconstructie, wordt tot op de laatste bladzijde aan het denken gezet en steeds opnieuw verrast.

 

 

Dietske Geerlings

 

Anne Serre – Onze allerliefste schrijvende oude dame. Vertaald door Katelijne De Vuyst. Uitgeverij Vleugels, Bleiswijk. 112 blz. € 23,95.

 


Share by: