Blogopmaak

'Het garen van Jan Wolkers’ verhalentapijt'

Hoe de dood en angst voor de dood zijn verwerkt in de verhalen van Jan Wolkers 

Diede Kaak (leerlinge vwo 6 Baudartius College)

Jan Wolkers was een Nederlands schrijver die met zijn manier van schrijven vele taboes heeft doorbroken. Zijn meest bekende werken zijn Turks Fruit en Terug Naar Oegstgeest. Vivisectie, Gevederde Vrienden en Wespen zijn drie korte verhalen van Jan Wolkers. Vivisectie volgt een jongen die zijn broer de oorlog in ziet gaan en bang is dat hij nooit terug zal keren. Gevederde vrienden gaat over Herbert die zijn vrouw Liesbeth zat is en een einde aan haar leven maakt. Hij sluit haar op in de vriezer om haar vervolgens in stukjes te snijden en aan de meeuwen te voeren. Het derde verhaal Wespen gaat over een vader en zoon die ‘s ochtends gaan vissen. Ze vangen een vis die moet worden doodgemaakt, omdat de vis te ver in de haak heeft gebeten. De zoon vindt het niet meer leuk, hij gaat naar een schuurtje verderop waar hij achterna wordt gezeten door wespen. Deze verhalen lopen heel verschillend af, maar zijn allemaal doorweven met de dood. Daarnaast is de dood die elke keer om de hoek komt kijken, ook verstrengeld met angst. De dood en de angst voor de dood zijn op verschillende manieren verweven in het verhalentapijt van Jan Wolkers. Aan de hand van deze drie verhalen is dat tapijt te ontrafelen. 
 
Om te beginnen komt de dood tevoorschijn op thematisch niveau, in verschillende motieven die Jan Wolkers gebruikt om zijn verhaal aan op te hangen. In sommige gevallen wordt de dood zelf duidelijk als motief gebruikt, zoals wanneer Herbert Liesbeth vermoordt. In andere gevallen is het iets dieper verweven, namelijk in het motief van angst. Angst komt vaak voor en met name angst voor de dood. In Vivisectie is de hoofdpersoon bang voor de oorlog maar ook dat zijn broer dood is. Zo bang zelfs dat hij is overtuigd dat zijn broer er niet meer is, terwijl hier nog geen bewijs voor is. Als hij op de universiteit een dode binnen ziet worden gebracht, durft hij niet meer te kijken: “De man in de rouwkapel trekt de vormeloze klomp vlees met een haak naar binnen. Ik loop van het raam weg, ik durf niet langer te blijven staan. Ik weet dat mijn broer in die auto ligt, koud en stijf, en misschien wel verminkt.” In Wespen komt een meer directe en traditionele vorm van angst voor. De zoon is bang voor de wespen die hem achterna komen. Echter, de zoon is ook bang voor de dode vis, een echte reden hiervoor wordt niet gegeven. De eerste keer dat hij de vis ziet, is hij al merkbaar onthutst wanneer de vis dood moet, maar later in het verhaal wil hij er niks meer mee te maken hebben als zijn vader de vis opensnijdt, en hij verstopt zich. In Gevederde rienden komt angst voor de dood heel letterlijk voor. Als Herbert Liesbeth bijna volledig aan de meeuwen heeft gevoerd, ziet hij vreemde dingen gebeuren in het huis. Het lijkt alsof Liesbeth nog leeft en Herbert wordt paranoïde. Hij is letterlijk bang voor de dode, in dit geval Liesbeth, en vertrekt kort daarna. De dood komt ook terug in andere motieven, zoals de oorlog. In Vivisectie wordt de oorlog vrijwel meteen met de dood geassocieerd, als de broer van de hoofdpersoon wordt uitgezonden. 

Verder heeft de dood zijn toevlucht gevonden in een aantal leidmotieven. De meest voor de hand liggende is die van de dode dieren. Dode dieren komen vaak, op creatieve en regelmatig lugubere wijze, naar voren in de verhalen. Zoals in Wespen: “Hij pakte de baars en trok voorzichtig aan het snoer. ‘Het is wat,’ zei hij. ‘Het zit er tot aan het lood in.’ Ineens gaf hij een ruk. Ik hoorde iets knappen in de vis. Zijn bek ging zover open dat hij doorzichtig werd. Toen trok mijn vader zijn ingewanden aan het haakje naar buiten. Ik sloot mijn ogen. Mijn lippen krulden om terwijl het water in mijn mond kwam te staan. ‘Wat een smurrie,’ zei hij.” In tegenstelling tot Vivisectie, waar muizen worden vergast, zijn in Gevederde vrienden in zekere zin de dieren degenen die, naast Herbert, de aanstichters zijn van de dood wanneer ze Liesbeth opeten.  
Een ander leidmotief is de kou die overal aanwezig is. Kou wordt vaak gebruikt om de dood te beschrijven. De dood is immer stijf, koud en roept een kil gevoel op. Niet te vergeten dat Liesbeth zelfs de dood vindt door toedoen van de kou. Bij deze drie verhalen lijkt het er zowaar op dat hoe meer kou er wordt genoemd, hoe duidelijker de dood naar voren komt. In Vivisectie wordt kou een aantal keer genoemd om het gevoel van de hoofdpersoon te beschrijven. Ook wordt er een vergelijking gemaakt verderop met een vies hoopje sneeuw. In dit verhaal staat de dood dus niet per se op de voorgrond, maar is toch sterk aanwezig met de dode muizen, de dode parachutist en de angst voor de dode broer. Neem dan Wespen, waarin het belangrijkste wat doodgaat de vis is. Dit verhaal heeft het in het begin over een koude ochtend, maar verder komt er geen kou meer voor. Weinig kou en weinig dood dus. In Gevederde vrienden hebben de kou en sneeuw een prominente plek. Er wordt voortdurend over gesproken: condens op de ramen, de ijskast en sneeuw. Dit verhaal gaat dan ook hoofdzakelijk over de dood van Liesbeth, alhoewel het ironisch is dat het lente wordt tegen de tijd dat Liesbeth volledig is opgegeten door de meeuwen. Kou lijkt dus de mate van dood en ontbinding aan te geven in de verhalen. 
Daarnaast is er in ieder verhaal een tram aanwezig, deze heeft geen noodzaak voor de verhaallijn, dus het is op zijn minst opvallend dat deze in het verhaal is opgenomen. Een tram zou door zijn vervoersfunctie vergankelijkheid kunnen symboliseren, het onontkoombare verval van alles. Ook omdat een tram over rails rijdt en als het ware het lot volgt in de rails. Hiermee is subtiel de dood op de achtergrond weergegeven. 
 
Als laatst is de schrijfstijl noemenswaardig. De dood die op het niveau van motieven en leidmotieven zit, wordt benadrukt door de schrijfstijl. In het taalgebruik van Jan Wolkers zit veel beeldspraak, waaronder metaforen en homerische vergelijkingen. De dood wordt vaak beschreven op een manier die impact heeft op de lezer en vergelijkingen en metaforen brengen de dood naar de voorgrond waar die anders vormloos zou blijven. Neem bijvoorbeeld dit stuk uit Vivisectie: “Ik denk aan de grote witte rat die onder een stolp met ether werd gezet. Hij ging op zijn achterpoten zitten als een ijsbeer die een kunstje gaat doen. Toen buitelde hij een paar keer over de kop en viel neer. Even later lag hij met een opengeknipt buikje op de tafel. Een student knipte met een schaar iets tussen zijn naar buiten puilende ingewanden vandaan en deed iets bloederigs op een glazen plaatje. Daarna pakte hij de rat en wierp hem in de zinken afvalbak. Toen ik later in de bak keek kroop hij over de bodem. Zijn darmen hingen naast zijn lijf als een zijspan.”Als hier alleen was verteld dat de muis werd opengesneden, had het lang niet zo’n reactie opgewekt bij de lezer als dat het nu doet. De twee vergelijkingen zorgen ervoor dat je eerst een beeld krijgt van het onschuldige diertje dat zal worden opengesneden en daarna in detail zelfs van de manier waarop de ingewanden eruit hangen.  
Verder schrijft Jan Wolkers heel direct. Zijn zinnen zeggen waar het om gaat zonder ruimte over te laten om de gruwelijkheden te negeren. Het is bijvoorbeeld heel duidelijk dat de hazelworm in Vivisectie dood is en wat er gebeurt als hij gaat rotten: “Voor me ligt het lijkje van een hazelworm. Voorzichtig druk ik met een lucifer tegen de huid, maar ik kan er nog niet doorheen steken. Het buikje is al geelblauw, maar ik zal nog wel een paar weken geduld moeten hebben voor het rotte vlees van het skeletje loslaat. Het kopje, met doffe oogjes diep weggezakt in de kassen, ziet er slim en vredig uit als een rouwadvertentie.” In Gevederde vrienden is het op zijn extreemst, geen enkel detail wordt je bespaard: “Aan de zoldering hing aan een ijzeren staaf een vleeshaak. Ik hing haar er met het gehemelte eraan op. Ze wilde spreken maar ik hoorde slechts haar ondertanden tegen de haak tikken, als een in een bos verscholen specht.” Jan Wolkers schrijft dus met veel detail, maar ook met relatief korte zinnen. Deze combinatie draagt bij aan de angstige ondertoon, je komt namelijk meer te weten over “het spook” door de details. Tevens wordt die informatie gegeven met stoten die je niet kunt ontwijken doordat de zinnen zo kort zijn. 
 
Hieruit blijkt dat in de verhalen van Jan Wolkers de dood of angst voor de dood op verschillende manieren naar voren komt. In de thematiek uit zich dat doordat Wolkers rechtstreeks de dood als motief gebruikt, maar ook doordat hij de dood via andere motieven benadert, zoals door angst en door oorlog. Leidmotieven zoals dode dieren komen veelvuldig voor en kou als leidmotief zorgt voor een kille atmosfeer waar de dood zich thuisvoelt. Dit allemaal wordt nog eens benadrukt door de schrijfstijl die bol staat van beeldspraak, en angst laat groeien via korte zinnen en veel details. De dood is het garen van Jan Wolkers’ verhalentapijt.

Literatuurlijst 
Wolkers, J. (1961). “Vivisectie” uit Serpentina’s Petticoat. Meulenhoff. 
Wolkers, J. (1963). “Gevederde Vrienden” uit Gesponnen Suiker. Meulenhoff. 
Wolkers, J. (1964). “Wespen” uit De Hond Met De Blauwe Tong. Meulenhoff. 


Share by: