Blogopmaak

‘in heel dat bloedbed van je fijnste vezels

niet kunnen tonen waar jijzelf vertoeft’


Bespreking van 'Niets dan dit; Een lijflied voor de ziel' van Piet Gerbrandy



 


In de podcast ‘Beeldspraak’ van het Poëziecentrum (aflevering 19 juni) gaat Otto Kyrke in gesprek met Piet Gerbrandy over zijn nieuwe dichtbundel Niets dan dit; Een lijflied voor de ziel. Gerbrandy betreurt het dat het genre van het leerdicht sinds de negentiende-eeuwse romantiek in onmin is geraakt. Volgens hem is het genre geschikt om bepaalde kwesties uit het leven op een wat beeldendere manier van verschillende kanten te onderzoeken. Gerbrandy heeft als classicus al verschillende klassieke genres beoefend, waarom naast de tragedie dan niet ook eens een leerdicht? In Niets dan dit gaan wetenschap, filosofie en poëzie een interessante verbinding met elkaar aan.

 

De bundel begint heel ‘dichtbij’: het lyrisch ik ligt in bed, kan de slaap niet vatten en past een oude truc van zijn moeder toe, die tegenwoordig in mindfulness de ‘bodyscan’ wordt genoemd, waarbij je je lichaamsdelen langsloopt, om uit je hoofd te geraken. In deze aanvang ligt al veel besloten: door de persoonlijke toon de schijn van autobiografie, de kritische noot van de dichter die moderne theorieën in historisch perspectief plaatst, de verstrengeling van lijf en ziel - want met deze bundel vol bespiegelingen over het lijf geraak je onmogelijk uit het hoofd – maar ook de duizelingwekkende hoeveelheid intertekstuele verwijzingen.

 

De belezenheid van Gerbrandy kan sommige lezers in de weg staan. Onder aan elke bladzijde staat titels van voornamelijk klassieke geschriften. De auteur plaatst hierover in de verantwoording een ontwapenend relativerende opmerking: ‘De literatuurverwijzingen zijn uitsluitend bedoeld om indruk te maken. Voor de interpretatie van het gedicht hebben ze geen enkele relevantie.’ De ironie wil natuurlijk dat je niet om de verwijzingen heen kunt. Ze staan daar, ik zou haast zeggen, ongeduldig te trappelen om gelezen en herkend te worden. Bovendien, op het moment dat je er een kunt plaatsen, doet die tekst vanzelf mee en verrijkt de poëzie. Juist dat zorgt ervoor dat je tijdens het lezen een behoorlijke spijt kunt opbouwen dat je zoveel niet gelezen hebt. Niet iedereen zal dat waarderen, maar je kunt het ook als uitnodiging zien. Het is tenslotte een leerdicht.

 

De bundel bevat zes afdelingen: ‘Slapen’, ‘Lopen’, ‘Zwelgen’, ‘Reiken’, ‘Zien’ en ‘Dromen’. Steeds is daar de onderzoekende houding uit het begin:

 

Wie ben jij – ben jij wat zich hier voltrekt

als constellatie van ondeelbare deeltjes

die zich niet vangen laten dan als kracht?

Of ben jij wat zich uitspreekt in gedachten

die door wat kwabben worden afgevuurd?

Of woon jij in de ogen en het weten

van allen die zich ooit met jou verstaan?

 

Met de verwijzingen laat Gerbrandy zien dat, ondanks dat er al zo veel over onze oorsprong is gefilosofeerd in de oudheid, we deze nog steeds niet kunnen vatten, omdat we zelf deel uitmaken van de wereld om ons heen.

 

Hier en daar deelt Gerbrandy een belerende steek uit, niet altijd even sterk: ‘Er zijn mensen die zonder daartoe gedwongen te worden apparaten toestaan hun stappen te tellen. Hun lijkt het een goed idee het leven te laten reguleren door groot geld en humorloze orde. Zij worden oud en hoeven niet te sterven omdat ze dat jong al hebben gedaan.’ Daarin kan iemand die thuis is in de klassieke retorica de stropopdrogreden herkennen. Net zo kritisch, maar subtieler benadert hij de argumenten van vegetariërs.

 

De oerknal verbinden met tonen uit de kwintencirkel is absoluut verrassend, maar af en toe schurken de bloemrijke volzinnen aan tegen ‘etaleren’: niet alleen van kennis, maar ook van andere rijkdom, namelijk die van een bepaald niet onbemiddelde dichter:

 

‘Mijn ruim tachtig jaar oude instrument met de beeltenis van een frivole Muze grondig gereviseerd en voorzien van een soepel nieuw riet stond ik in de gang – stenen vloer lambrizering houten trap met loper en twaalf lelies in matglas geëtst – en kwam telkens op

die lage fis uit die niet alleen het verzilverd koper maar ook mijzelf en het huis en zonder twijfel de wereld en het ganse uitspansel in warme trilling bracht.’

 

Als lezer word je vaak direct aangesproken, al weet je nooit met hoeveel lezers je dan samenvalt, inclusief de dichter, of het lyrisch ik:

 

Is het niet vreemd

het stelsel dat jou voortdrijft niet te kennen?

Zo blijft wie jij behelst een zompig raadsel –

al zal ook de geleerdste anatoom

in heel dat bloedbed van je fijnste vezels

niet kunnen tonen waar jijzelf vertoeft.

 

Zo is het maar net. We denken erop los, maar we weten weinig van ons bestaan. De bundel is rijk aan mooie taal en gedachten: ‘Wat atomen niet kenbaar willen maken onttrekt zich aan de blik van wie uit hen is opgebouwd.’ Iets vergelijkbaars geldt ook voor de bundel. De dichter is openlijk schatplichtig aan vroegere taalkunstenaars. Wat is nu de essentie van Niets dan dit? Het werk is onmogelijk los te weken uit alles wat hiervoor is geschreven en toch is het uniek. Zo ontstaat er zelfs een synthese tussen dichter, taal en lezer, die voor even een stukje bewonen van de eeuwigheid: ‘als tijdloos punt / waarin zich alles wat er was en is / en zijn zal samenbalt en in een snaar / of riet de oertoon van het al doet trillen / dan is het eeuwig concreet en hier.’

 

Dietske Geerlings

 

Piet Gerbrandy – Niets dan dit; Een lijflied voor de ziel. Atlas Contact, Amsterdam. 102 blz. €21,99.

 

 


Share by: