Blogopmaak

In de ban van de droomvrouw

Bespreking van ‘De bekeerlinge’ van Stefan Hertmans

 Net als in zijn roman ‘Oorlog en terpentijn’ reconstrueert Hertmans in zijn ‘De bekeerlinge’ uit allerlei verschillende documenten het leven van een bestaande persoon. In deze roman is dat de voorname christelijke jonkvrouw Hamoutal uit de elfde eeuw, die haar leven riskeerde uit liefde voor een joodse jongen. Hertmans baseert zich op informatie over een pogrom en een verborgen schat van een klein dorp in de Provence, en op een aantal opzienbarende joodse documenten die aan het einde van de negentiende eeuw worden gevonden in een synagoge in Caïro. Hertmans gaat achter Hamoutal aan en volgt de adembenemende tocht die zij met haar geliefde aflegt, terwijl alles en iedereen hun ontsnapping wil tegenhouden. Toch dringt zich de vraag op of hij niet nog meer dan deze historische figuur, de vrouw van zijn verbeelding volgt, waardoor het verhaal tevens een zoektocht wordt naar de vrouw van zijn dromen.

Het boek is opgedragen aan ‘een vrouw die een huis kuste’. Ergens in het verhaal kust Hamoutal het huis waar zij met haar geliefde gaat wonen: ‘Toen ze voor de gammele achtergevel stonden, was Hamoutal zo aangedaan en opgelucht dat ze eindelijk weer een eigen thuis zou hebben, dat ze in een opwelling haar lippen op de muur drukte. Haar man had haar verbaasd aangestaard en haar toen in zijn armen genomen. Je hebt een huis gekust, zei hij lachend.’ Het laat zien hoezeer deze vrouw een onderkomen verlangde na de uitputtende vlucht, die eigenlijk nooit ophield. Deze opdracht schrijnt vooral als je weet dat de vrouw nadat zij eindelijk dacht een huis gevonden te hebben, toch weer moet vluchten. Uit de formulering van het motto blijkt ook nog iets anders, namelijk de betrokkenheid van de auteur bij het leven en het wezen van deze vrouw. Door de keuze voor ‘een vrouw die een huis kuste’ schept hij tegelijkertijd afstand en intimiteit, want hij weet immers precies om welke vrouw het gaat en alleen haar geliefde was getuige van deze handeling, maar hij dringt zich hier tussen de geliefde en Hamoutal. De vraag is ook of ergens uit de geschriften is gebleken dat Hamoutal de muur kuste, of dat dit de fantasie is van de auteur. Dat laatste is waarschijnlijker. Dan krijgt de opdracht nog een extra betekenis: het boek is opgedragen aan de vrouw van zijn verbeelding.

Het motto is van Thomas Mann: ‘De vorm van de tijdloosheid is het hier en nu’. Het begrip tijd is van groot belang in deze roman waar voortdurend gewisseld wordt van het nu naar de middeleeuwen. Het verhaal van deze vrouw is aan de ene kant heel sterk verbonden met de historische figuur die in de elfde eeuw heeft geleefd, maar is aan de andere kant voor het grootste deel ontsproten aan de verbeelding van de auteur die leeft in het hier en nu. In het hier en nu is er geen tijd. Daarmee is ook het verhaal, als afkomstig uit de verbeelding, in zekere zin tijdloos geworden. 

Hamoutal is geboren als Vigdis Adelaïs, in Rouen. Haar vader is een bekeerde Noorman en haar moeder is afkomstig uit een gegoede familie uit Arras, een verre verwant van de graven van Vlaanderen. Als zij in de buurt van de synagoge de joodse jongen David Todros ziet, is zij op slag verliefd. David is door zijn vader, de opperrabijn van Norbonne naar Rouen gestuurd om te studeren. In die tijd is het ingewikkeld om met elkaar af te spreken, zonder anderen erbij, en al helemaal als christenmeisje met een joodse jongen. Als uiteindelijk de situatie onhoudbaar wordt, stelt David voor samen te vluchten naar Norbonne. ‘Het risico dat dit meisje neemt is volslagen onverantwoord in die dagen,’ schrijft Hertmans, haast vaderlijk. Er klinkt behalve bezorgdheid ook bewondering door in zijn woorden. Deze vrouw spreekt hem tot de verbeelding. Historisch gezien heeft hij meer dan gelijk: in de tijd van de kruistochten is haar keuze bijna onvoorstelbaar.

In het verhaal lopen de verschillende tijdlijnen door elkaar. Ze wisselen elkaar niet alleen af, maar ze raken elkaar ook af en toe, zoals helemaal in het begin van de roman waarbij gesuggereerd wordt dat de schrijver, die zich bevindt in het dorpje waar David en Hamoutal uiteindelijk onderdak vinden, Mons Jovis (de berg van Jupiter), beide vluchtelingen ziet naderen: ‘Van bij het raam waar ik uitkijk over de vallei zie ik in de verte twee mensen naderen. Ik denk dat ze van de hoogten van Saint-Hubert komen, vanwaar je zowel de top van de Mont Ventoux als de vallei van Monieux kan zien; daarna moeten ze een tijd door het schrale eikenbos op de hoogvlakte lopen, waar de wolven zwerven.’ Het is alsof de schrijver hier zijn eigen verhaal in kijkt, want hij bevindt zich in het nu en de twee vluchtelingen zijn David en Hamoutal die in de elfde eeuw het kleine dorp naderen, zij hoogzwanger: ‘Ik stel de verrekijker bij en merk nu ook dat ze hoogzwanger is. De man draagt een ruime boezeroen en hij heeft een primitief soort hoed op zijn hoofd. Soms helpt hij de vrouw over iets heen te stappen door haar bij de elleboog te nemen.’ Hij wil de twee welkom heten in het dorp, hij wil ze onderdak bieden. Dat doet hij dan ook, niet in zijn huis, maar in zijn roman. Op een andere plek staat: ‘Zo komt het dorp, als een zwerver uit oude tijden, de eenentwintigste eeuw binnen. Er is haast niets veranderd: op vroege najaarsochtenden trekken nog steeds de herders met hun warm walmende kudden door de hoofdstraat.’

Soms daal je als lezer helemaal af in de middeleeuwen en volg je zelfs gesprekken die Hamoutal voert met haar tijdgenoten. Op andere plekken neemt de auteur je mee in zijn gissingen: ‘De synagoge en het huis van David Todros moeten dicht bij elkaar hebben gelegen – hoogstens tweehonderd meter van de plek waar het oude huis staat waar ik dit schrijf.’ Hij is dan zichtbaar voor de lezer het verhaal aan het reconstrueren en geeft argumenten voor zijn vermoedens. Dat zorgt ervoor dat je regelmatig uit het verhaal getrokken wordt en gedwongen wordt in te zien dat het slechts een reconstructie is, op basis van beperkt feitenmateriaal.

Ergens gaat het daar wat mij betreft ook wringen. Hoe prachtig de reconstructie ook is, hoe boeiend de geschiedenis is naverteld, met alle sfeerbepalingen en historische feiten eromheen, mij bekruipt als lezer ook af en toe een gevoel van ongemak en soms zelfs plaatsvervangende schaamte. De auteur permitteert zich namelijk vrijuit zijn fantasie te gebruiken waar het intimiteiten betreft. Dat was al zichtbaar in het motto, maar het is op veel meer plaatsen aanwezig. Op het moment dat hij David en Hamoutal met elkaar laat vrijen in de schoonheid van de natuur en hij al haar gevoelens beschrijft, zonder het verhaal te onderbreken, bekruipt mij een gevoel van onbehagen: is dit gepast? Elke schrijver mag wat mij betreft vrijuit fantaseren over dit soort intimiteiten, maar mag dat ook als het een vrouw betreft die werkelijk heeft bestaan en die daar niets meer over zeggen kan? Het is alsof hij zijn eigen fantasie op haar projecteert, alsof het de vrouw van zijn dromen betreft, letterlijk omdat hij regelmatig aan het dagdromen is. Juist omdat hij op andere plekken voortdurend het verhaal onderbreekt en als schrijver het verhaal reconstrueert op basis van de feiten, is deze ‘ik’ op zulke intieme momenten, waarbij hij zich helemaal terugtrekt, gek genoeg extra sterk aanwezig, als een soort voyeur en eigenlijk zelfs regisseur van de liefdesscène. Misschien meent Hertmans dat dit nodig is om het verhaal te verlevendigen, maar wat mij betreft had hij misschien juist op zulke momenten de illusie moeten doorbreken of wat meer moeten gissen, in plaats van onbeschaamd helemaal opgaan in het lichaam van deze mysterieuze vrouw uit het verleden. Zij was immers de vrouw van David Todros op dat moment en van niemand anders. 

‘De bekeerlinge’ is een prachtige reconstructie op basis van historische feiten, in de goede handen van een auteur die meester is in het tot leven brengen van het verleden. Achter het idee van een realistische reconstructie gaat echter de romanticus schuil, die ook zelf vlucht uit het hier en nu, naar een ver verleden, naar zijn droomvrouw. Wellicht had de roman aan kracht gewonnen als hij afstand had bewaard tot het ontblote lichaam van Hamoutal, net als van de vele andere raadselen in dit wonderschone verhaal.

Share by: