Blogopmaak

Het water dat tussen stenen vloeit


Bespreking van 'De waterstandbeelden' van Fleur Jaeggy

De waterstandbeelden van Fleur Jaeggy lijkt zich in een diepere laag van bewustzijn af te spelen. De personages zijn niet alleen van elkaar vervreemd, maar ook van de werkelijkheid om hen heen. Ze zijn toeschouwers in vervreemdende ruimtes, passeren elkaar terloops, en voeren wonderlijke gesprekken. In de lezer laat het boek een afdruk achter van emotionele armoede, kille eenzaamheid, maar ook van raadselachtige diepgang.

 

Op de eerste bladzijde worden de ‘dramatis personae’ voorgesteld, als in een toneelstuk: Beeklam, zijn bediende Victor, zijn vader Reginald, moeder Thelma, de bediende van Reginald, Lampe. Dan nog wat vriendinnen van Thelma en ene Kaspar en Katrin. Deze presentatie op zichzelf roept al afstand op: de figuren spelen een rol en lijken soms meer op zinnebeelden dan op personages, al blijft het dan wel schimmig waar zij precies voor staan. De naam ‘Beeklam’ is bijzonder, bestaat uit ‘beek’ en ‘lam’ en roept allerlei associaties op: een beek met stromend water, ‘lam’ met Christus, maar ook met de betekenis van ‘verlamd’. Zijn vader heeft een haast goddelijke naam ‘Reginald’: hij die regeert door raad te geven. Kaspar is de naam van een van de drie wijzen, en ook bij de andere namen kan volop geassocieerd worden.

 

Soms lijkt het alsof je in een absurdistisch toneelstuk bent beland, omdat de personages zulke bizarre gesprekken voeren, maar dan wel een van grote ernst. Zo vertelt Victor hoe hij Beeklam in de botanische tuin heeft ontmoet, toen Beeklam nog een kind was. Beeklam vroeg hem daar of hij zijn bediende wilde worden. Als hij aan Beeklam vraagt of hij zijn bedienden in de botanische tuin zoekt, zegt Beeklam:

 

‘Uw oren, meneer. Door de enorme contouren van uw oren, verlicht door de straatlantaarn, ben ik blijven staan. Groot en scheef gleden ze traag vanuit de schaduw naar het kanten licht, en van het licht naar de schaduw; ik verwachtte de bezitter van het hoofd te zien. Het hoofd dat er niet was. U moet weten dat ik continu met mijn standbeelden leef en ik moet tijdens mijn strooptochten door de tijd alleen nog het hoofd van mijn dubbelganger zien te vinden.’

 

Met de ‘gesprekken’ is iets vreemds aan de hand. Ze zijn veelal eenzijdig. Iemand begint te spreken, lang niet altijd tot een ander, en er volgt zelden een reactie. Als er al een dialoog plaatsvindt, is die meestal ingebed in het verhaal dat een van de personages vertelt. Omdat de uitspraken soms zo bizar zijn, ga je vanzelf betekenissen zoeken. Waarom is Beeklam blijven staan door die oren van Victor? Beeklam heeft als kind zijn moeder verloren. Het wordt hem heel kil door zijn vader medegedeeld. Is hij daarom op zoek naar een luisterend oor, dat hij bij zijn vader eigenlijk niet kan vinden? Hij zoekt zijn dubbelganger: iemand die hem kan spiegelen?

 

Beeklams liefhebberij bestaat uit het verzamelen van standbeelden in vochtige kelders: ‘In mijn kelders stroomt het vocht en je zou bijna zeggen dat de bevloeide standbeelden, zonder reden, rondwandelen, moerasvogels, dat ze naar de duisternis afdalen en onder de horizon vallen’. Na verloop van tijd kun je je echter afvragen in hoeverre de personages zelf niet ook eerder standbeelden zijn dan mensen van vlees en bloed. Ze lijken geen verbinding met elkaar te kunnen maken, glijden terloops langs elkaar heen. Zij lijken afgedaald in een soort onderbewustzijn of droom, en het zou zelfs zo kunnen zijn dat de personages geen afzonderlijke figuren zijn, maar allemaal stukjes van één persoon, wellicht de ik-verteller die het verhaal begint met: ‘De pijn en de stilstand van het leven laten de tijd te lang lijken; maar de jaren verstrijken altijd even snel. Ik breng hele dagen door met het observeren van de natuur, van het geleidelijk bedaren van de natuur: al mijn ideeën worden op die momenten vaag, onzeker, de wilde droefenis rust in mijn ogen zonder ze te vermoeien, en mijn blikken dwalen over de stenen om me heen; elke plek hier is een vriend die ik graag terugzie.’

 

De lezer schuifelt eenzaam langs de bladzijden als door een droom, komt steeds in andere ruimtes terecht en komt zo nu en dan dezelfde figuren tegen, in verschillende tijdlagen, maar er is geen wezenlijke verbinding mogelijk met de ander, alsof iedereen van steen is. En dat brengt me bij een raadsel in dit ontroerende spel: hoe kan een verhaal zo diep raken, als de personages louter standbeelden gelijken? Misschien door het water dat desondanks blijft stromen, geen vaste vorm aanneemt, waardoor je eindeloos kunt blijven (be)spiegelen?

 

Fleur Jaeggy – De waterstandbeelden.Vertaald door Hilda Schraa. Koppernik, Amsterdam. 108 blz. €19,50.

 


Share by: