Een schat aan Japanse miniaturen


Een bespreking van 'Een mandje aarde'  van Yosa Buson

Een mandje aarde is een bijzonder fraaie en zorgvuldige verzameling uit het werk van de Japanse Yosa Buson (1716-1783). Hij is na Matsuo Bashō de belangrijkste Japanse haikudichter. Deze bundel bevat meer dan 750 haiku’s, maar daarnaast ook nog prozastukken, drie kettingverzen en nog wat experimentele gedichten. Door in deze bundel te bladeren maak je twee reizen tegelijk: naar Japan en terug in de tijd. Dat alleen al is een bijzondere ervaring, omdat je beseft hoe nietig de mens is, maar ook hoeveel je in slechts één mensenleven kunt verzamelen aan indrukken en ervaringen.

 

Die hoeveelheid is vooral zo indrukwekkend omdat Busons haiku’s zo intens geconcentreerd zijn. Eigenlijk zijn het allemaal miniatuurschilderijtjes die stuk voor stuk al een wereld oproepen:

 

Magere benen –

de kraanvogel die van zijn ziekbed opstaat

heeft ’t koud

 

of

 

Je roeit met je aalscholverboot

en waar het water ophoudt:

laaiende fakkels!

 

Natuurlijk heb je verbeeldingskracht nodig om de beknopte teksten in je hoofd aan te vullen en er zitten ook haiku’s tussen, waarbij dat best lastig is, omdat voor je gevoel alle context ontbreekt. Wat echter zo mooi aan deze uitgave is, is dat het niet blijft bij de vertaling van de haiku’s. Iedere tekst is door de vertaler, Jos Vos, van begeleidende aantekeningen voorzien, die niet alleen inzicht geven in de betekenis van de tekst, maar ook in de literair-historische en culturele context van het achttiende-eeuwse Japan. Daarnaast zijn de teksten nog allemaal in Japans schrift opgenomen. Voor wie Japans kent, zal dat vast een feest zijn, want dan kun je meekijken met het proces van vertalen. Voor wie geen Japans kent, is het bijzonder om te zien hoe de voor ons vertrouwde haiku er in Japanse tekens uitziet. Die tekens zijn in feite op zichzelf ook miniaturen. De vertaler geeft bovendien inzicht in de Japanse taal en laat soms zien hoe bepaalde Japanse tekens dubbelzinnig zijn en hoe die dubbelzinnigheid bij de vertaling eigenlijk verloren gaat.

 

De aantekeningen zijn zo zorgvuldig verantwoord dat je het gevoel hebt dat je een encyclopedie in handen hebt, maar dan in positieve zin: zo een waar je uren in kunt bladeren, omdat je steeds weer nieuwe informatie ontdekt. Zeker voor wie Japan nog betrekkelijk onbekend gebied is, gaat er een wereld open: de bijzondere kenmerken van de verschillende seizoenen, de flora en fauna, typische Japanse gebruiken, muziekinstrumenten, andere auteurs en beeldende kunstenaars, het stadsleven, het leven op het platteland en nog heel veel meer. Veel aantekeningen nodigen uit om verder onderzoek te doen. Zo is er een gedicht dat verwijst naar bijzonder vuurwerk en Vos geeft dan aan dat je met bepaalde zoektermen op internet een goede indruk kunt krijgen van wat dit voor soort vuurwerk is. Dan zie je dat er ook veel andere kunstwerken gemaakt zijn van dit vuurwerk.

 

De kettingverzen uit het tweede deel zijn erg interessant. Eerst vertelt Vos wat over de geschiedenis:

 

‘Het schrijven van kettinggedichten begon als een spelletje waarbij één dichter de eerste helft schreef van een traditionele tanka en een andere het gedicht afmaakte. Rond het begin van de vijftiende eeuw had het aaneenrijgen van verzen zich ontwikkeld tot een verfijnde kunst die aan subtiele regels was gebonden. Hoogeplaatste monniken en samoerai, vertrouwd met de voorschriften van de traditionele esthetica, stelden graag kettinggedichten op met honderd schakels, de hyakuïn.’

 

Vos legt het verband met de Europese sonnettenkrans. Een verschil is dat die kransen een overkoepelend thema hebben. Dat is bij de Japanse kettingpoëzie niet het geval. De spreker en de situatie veranderen van gedicht tot gedicht. Er zijn wel regels: iedere schakel moet op zichzelf een volwaardig gedicht zijn en het moet ook een poëtisch geheel vormen met de voorganger. Omdat ze zo afwisselend zijn, worden het een soort ‘symfonische creaties’ waarin talloze figuren aan het woord komen, zoals minnaars, reizigers, kluizenaars, landlieden en keizers.

 

Lang niet alle poëzie van Buson is ernstig of braaf. Sowieso waren de kettingverzen vaak komisch, maar ook in haiku’s vind je veel humor terug:

 

Koekoek!

Kom je roep uit een koektrommel

om de nek van een dansende derwisj?

 

Vos heeft hier net als in het Japans een woordspeling ingelast, door er een koektrommel van te maken. De dansende asceet (die Vos ‘derwisj’ heeft genoemd) bespeelt een trommeltje (Japans: kakko, terwijl ‘koekkoek’ in het Japans kakkō is).

 

Al met al is Een mandje aarde een rijk gevulde mand vol Japanse cultuur, genoeg voor uren lees- en bladerplezier in een prachtige gebonden uitgave met op het papieren omslag een prachtige schildering van Buson zelf, die naast dichter ook schilder was. Op de schutbladen vind je een achttiende-eeuwse reiskaart van Osaka tot Miaco, die de reis van de lezer door tijd en ruimte helemaal compleet maakt.

 

Dietske Geerlings

 

Yosa Buson – Een mandje aarde. Vertaald en toegelicht door Jos Vos. Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam. 464 blz. € 37,50.