‘de verstopte ader open te schrijven, de spier van de ziel te raken’


Bespreking van 'Koorddansers Funambules; Zeventien dichters bij het beeldend werk van Roland De Winter'




Wie niet bang is zich voor langere tijd in een rariteitenkabinet met 33 of oneindig veel kamers op te houden, met het risico dat je de uitgang niet meer kunt vinden en er per ongeluk enkele dagen, jaren, of zelfs voor de rest van je leven aan vast blijft zitten, zou er goed aan doen het bijzondere boek Koorddansers Funambules aan te schaffen. Het bevat 33 bizarre kunstwerken van Roland De Winter, waarop zeventien dichters zich vervolgens hebben laten inspireren tot een gedicht. Het betreden van het werk is wis en waarachtig een zinnenprikkelende belevenis!

 

‘Dit boek is een daad van liefde. Elke getekende lijn, elke geschreven regel komt uit het hart. De onbaatzuchtige harten van zeventien zeer verschillende dichters en van hun vertalers, het hart van de tekenaar-etser-graveur wiens werk aan de basis ligt van dit boek, het hart van de uitgever die meeging in dit avontuur,’ schrijft Erna Schelstraete in het inleidende woord. En dit avontuur is op iedere bladzijde voelbaar. Het is volledig tweetalig uitgegeven en in vier afdeligen en een coda verdeeld: ‘Kleine mythes’, ‘Grimland’, ‘Het boek der Gekken’ en ‘Het grote slopen’. Je valt van de ene verbazing in de andere, omdat er zoveel ingangen zijn. Zo zou je kunnen denken dat één ruimte bestaat uit een kopergravure, het Nederlandse gedicht en de Franse vertaling ervan, maar hoe betreed je die ruimte? Als je eerst de gravure bekijkt, dan het gedicht leest en ten slotte de vertaling, ben je uiteindelijk in een andere ruimte beland dan wanneer je eerst het gedicht leest, of eerst de vertaling. Om het nog complexer te maken: sommige gravures, etsen of tekeningen lijken verband met elkaar te houden en datzelfde geldt voor de gedichten. Als je vervolgens nog bedenkt dat zowel de beeldende kunst als de poëzie bijzonder stemmingsgevoelig zijn, kun je iedere dag in dezelfde kunst weer een nieuw avontuur beleven.

 

De hoeveelheid is overweldigend. Op één gravure is al zoveel te beleven dat je ook zonder gedicht een tijd kunt reizen. De gedichten zijn op hun beurt geen woordvertalingen van het beeld, maar ook weer eigen werelden, waaruit een eigen interpretatie van of associatie op de gravure blijkt. Soms lijkt de bijbehorende afbeelding slechts de aanleiding voor een geheel nieuwe wereld. Wie eerst kijkt, dan leest, wordt onherroepelijk weer terug naar het beeld geleid en ontdekt nieuwe betekenissen. Hetzelfde geldt voor als je een andere volgorde aanhoudt. Vaak gaan de gedichten een dialoog aan met de afbeelding. Het plezier van tekenen, schrijven, vertalen, betekenis geven spat er bij ieder kunstwerk vanaf. Wie behalve Nederlands ook Frans kan lezen, zal extra genieten, want ook in het Frans zijn de gedichten parels.

 

De tekeningen, etsen en gravures laten volgens dichter Erwin Steyaert een ‘pandemonium’ zien: een plek waar duivels en demonen vertoeven. Naast die grimmigheid en bijtende spot vind je echter ook subtiele humor en een mededogen met de mens in zijn naakte bestaan. De afbeeldingen lijken soms op klassieke allegorieën, waarbij je iedere figuur en ieder voorwerp een symbolische betekenis kunt geven. Die betekenissen liggen echter geenszins vast. Je kunt er heel veel kanten mee op. Sommige dichters spelen ook met die meerduidigheid, zoals Marc Tritsmans in het sonnet ‘We gaan nu even nergens heen’ bij de gelijknamige potloodtekening, waarbij de dichter voor de lezer een letterlijke ‘chute’ na het octaaf in petto heeft:

 

We dachten echt dat we een doel voor ogen hadden.

Dat de reis buiten verwachting voorspoedig verliep.

Maar ja, algauw bleek er toch iets niet te kloppen

met onze coördinaten. En werkelijk iedereen die zich

 

er mee bemoeide had altijd wel een andere uitleg

klaar. Spoedig leek het hier dus de Toren van Babel.

En ook onze schuit was wat gammel en af en toe

viel er wel eens iemand zonder duidelijke oorzaak

 

en al dan niet toevallig overboord. Diep onder ons

hoorden we bovendien steeds vaker een kwalijk en

onheilspellend knagen. Was dit misschien het geluid

 

van ons voordien toch altijd zo stille geweten of zou

ook ik nog moeten gaan geloven in dat dwaze verhaal

over een voor ons onzichtbaar belachelijk Groot Konijn?

 

Op de potloodtekening zie je een nogal krappe ronde kooi, in de vorm van een ouderwetse rammelaar, met daarin een groot wit konijn. Boven op de kooi wankelt een zelf in elkaar geknutselde schuit van iets wat op een oude schaal of pan lijkt en met daarop een zeil gespannen van stokjes en papier. In de schuit bevinden zich figuurtjes die een beetje op tinnen soldaatjes of ridders lijken, in elk geval meer op beelden dan op mensen zelf, waarvan er eentje overboord kukelt. Een veilige ark is het in elk geval niet. Daarom is de verwijzing naar de Toren van Babel ook wel passend. Het knappe van het gedicht is dat het niet alleen een beschrijving en interpretatie van de afbeelding is, maar eigenlijk ook de reiservaring van de toeschouwer van De Winters kunstwerk: steeds vaker voel je iets onheilspellend knagen. Waar je naar kijkt, doet je ergens aan denken, maar je krijgt er geen vat op. Is de afbeelding een spottende knipoog naar de opvatting dat de wereld plat is en dat deze bestuurd wordt door een opperwezen? Zie ons eens lachen om zogenaamde primitieve opvattingen! De wereld van nu is er veel ellendiger aan toe: wij worden bestuurd door een konijn dat geen kant op kan in zijn veel te krappe kooi. De wankelende, tastende toestand spiegelt ook die van de lezer en kijker.

 

Je komt ontluisterende afbeeldingen van de mens tegen: naakt in onhandige houdingen tussen de wilde beesten, als marionette in een absurde wereld, waarin alle normale verhoudingen zijn zoekgeraakt. Het zijn geen lieve afbeeldingen. Ze schuren en schrijnen, maar ontroeren ook. ‘Het grote slopen’ is mijn favoriete afdeling. Deze bevat twee prachtige gedichten van Jan Geerts waarin ik het eindeloze gepieker van jongeren herken, die soms vergeefs de weg naar hun lichaam zoeken: ‘Hoofdloosheid’ waarbij een hoofd losraakt van de romp. Heeft het te veel over alles nagedacht? Het lichaam kon het niet meer dragen. En net voordat de ik beseft dat hij nooit meer het verdriet van de wind in zijn haren zal voelen en dat dit het einde zal zijn, gebeurt er een wonder, ingeluid door de mooie omkering van ‘voor ik iets kon doen’:

 

want nog voor ik niets kon doen

zochten mijn handen mijn hoofd

en begonnen het te wiegen

als een pasgeboren kind

 

Die spelingen met uitdrukkingen zie je ook terug in zijn ontroerende ‘zie hier, de mens’ met ‘zolang er geen reden is om door te gaan / gaat hij door, hij bijt zijn tanden / stuk voor stuk’. Soms ontmoet je in de bundel een ‘déjà vu’, zoals ‘De wereldvoedster’ van Lieve Desmet, die de afbeelding zelfs voor het omslag van haar eigen bundel heeft gebruikt. Ook hier zie je de treurige toestand van de wereld verbeeld: hier geen konijn als gevangen bestuurder, maar een oudere dame die de eendjes voert.

 

Dit kantelen en onophoudelijk dreigen te ontsporen zorgen ervoor dat je urenlang lees-, blader- en kijkplezier kunt beleven in deze bundel. Je doorloopt een veelzijdig landschap van bergen en dalen en iedere bladzijde is een nieuwe verrassing, zelfs als je hem al eens gelezen en bekeken hebt. Wat alle kunstenaars op hun eigen manier lukt, is wat Desmet zo mooi weet te verwoorden:

 

Je fluit een lamento op een grasspriet, want je voelt

 

je geroepen lucht te koelen,

de verstopte ader open te schrijven,

de spier van de ziel te raken.

 

 

Dietske Geerlings

 

Roland De Winter – Koorddansers Funambules; zeventien dichters bij het beeldend werk van Roland De Winter. Uitgeverij P, Leuven. 144 blz. € 34,50.